
#14 Je brein beter gebruiken door je kennis netjes op te ruimen
Waarom leer je zonder moeite hoe je moet appen, maar vergeet je steeds waar Maastricht ligt? Om dat te begrijpen gaan we in deze blog kijken naar de verschillende onderdelen van je brein. En als je eenmaal doorhebt hoe dat werkt, kan je er ook handig gebruik van maken bij het leren voor een toets.
Op verschillende manieren komt informatie bij je binnen. De docent vertelt iets(oren). Je leest in je lesboek of kijkt een uitlegvideo (ogen). Maar informatie is het eigenlijk nog niet, het zijn prikkels. Via je zintuigen komen enorm veel prikkels binnen en die worden eerst gefilterd. Heel veel prikkels, zoals het geluid van een langsrijdende auto of de tafel die je aanraakt, komen niet door dat filter. Alleen de relevante prikkels dringen door in je werkgeheugen. Dat is het volgende station in je brein.
In het werkgeheugen worden de prikkels georganiseerd. De bruikbare informatie koppelen we aan bestaande kennis of we maken een nieuw label aan. Vervolgens slaan we het op in ons langetermijngeheugen. De prikkels die we niet relevant vinden, vergeten we. Het werkgeheugen is beperkt; je kan maar heel weinig prikkels tegelijk verwerken en je houdt de informatie slechts 15-30 seconden vast.
Nieuwe informatie wordt vanuit het werkgeheugen vastgelegd in ons langetermijngeheugen. Dat gebeurt in kennisschema’s waarin losse stukjes informatie worden gegroepeerd en gestructureerd. Dankzij kennisschema’s kunnen we de informatie terugvinden en aanvullen. Toen je bijvoorbeeld op de middelbare school voor het eerst wiskunde kreeg, heb je nieuwe schema’s voor wiskunde aangemaakt. Steeds als je iets nieuws leerde, voegde je kennis toe aan die schema’s. Ook ontstonden er verbindingen waardoor je wiskundekennis voor meerdere onderwerpen kan toepassen.
En nu de praktijk
Dus als we iets nieuws leren dan gebeurt dat in ons langetermijngeheugen. De beste manier om dat te doen is door nieuwe informatie te koppelen aan wat er al in het geheugen zit. Je kunt de informatie dan door middel van associatie makkelijker ophalen uit het geheugen. Woordjes of begrippen ‘uit het hoofd’ leren is lastiger als je er geen betekenis aan geeft. Je krijgt daarom vaak tips als: leer woordjes in een zin, koppel er een emotie of plaatje aan, enzovoorts.
Gebruik maken van de structuur en ordening in je langetermijngeheugen is dus de oplossing voor beter leren. Soms hoor ik wel eens “dat woordjes in het kortetermijngeheugen worden gestampt” en dan kort na de toets weer zijn vergeten. Maar dat klopt feitelijk niet, want het kortetermijngeheugen (ook wel: werkgeheugen) houdt informatie slechts 30 seconden vast. Wat wel een oorzaak kan zijn, is dat de woordjes onvoldoende gestructureerd in het langetermijngeheugen zijn vastgelegd. Ze zijn nergens aan gekoppeld (kennisschema) en dus weet je niet waar je ze moet zoeken. Een andere mogelijke oorzaak is dat de verbindingen nog zwak zijn (zie vorige blog). Dat pleit ervoor om eerder te beginnen met leren en door herhalingen de verbindingen sterker te maken. Dat kost (iets) meer tijd, maar is handig als je de kennis later nog eens nodig hebt, zoals bij een eindexamen.
Kortom, je hebt het appen snel onder de knie omdat je het blijkbaar belangrijk vond om het te leren. Daardoor komt de instructie soepel door je filter en werkgeheugen. Je geeft er betekenis aan en ordent de kennis in kennisschema’s. En Maastricht? Tja, misschien boeit het je niet en heb je er geen beeld bij waar het ligt of waar het bij hoort. Daardoor staat het ‘los’ in je brein en kan je het niet terugvinden.
In de volgende blog ga ik uitzoeken waarom je brein soms op het belangrijkste moment hapert wat bij sommige mensen het gevoel van een black out geeft.
Reageren? FWegerif@Guido.nl.